Emissie Koning Willem III van 1867 Nederland.




Hoe ontstonden de typen I en II in de postzegels der uitgifte 1867 Nederland.
(uitgifte van het Nederlandsche Postmuseum)



Orginele tekst van de publicatie uit 1947.

Geheel onder aan deze pagina is de tekst ook uitgeschreven opgenomen.

Afbeeldingen van de zes uitgegeven zegelwaarden:




Uitgeschreven tekst (spelling uit 1947), als in tekst afbeeldingen.

Hoe ontstonden de typen I en II in de postzegels der uitgifte 1867 Nederland?

Bekijk de zegels van 1867 eens goed, dan zult ge zien dat het beeld bestaat uit lijnen en stippen en dat de drukinkt bovenop het papier ligt, elke lijntje als een dun koortje. Een vakman kan dit op de tast waarnemen en ge kunt het met een loupe zien. Dat komt doordat de koperen platen waarvan gedrukt is, dezelfde lijnen en stippen vertoonden maar dan als ingegraveerde groeven. Deze groeven werden bij het drukken eerst met drukinkt gevuld, daarop kwam het papier te liggen en vervolgens ging alles onder een zware pers door. Het papier zoog daarbij de groeven leeg en zoo volledig werd de inkt daarbij opgenomen, dat de diepste groeven werkelijk een koortje van inkt op het papier achterlieten.
Deze wijze van drukken noemen wij diepdruk of plaatdruk; immers waren het zware koperen platen, elk meet 200 zegelbeelden, waarvan de vellen van 200 zegels zijn gedrukt. Om nu de verschillen te leeren kennen tusschen de zegels van type I en type II, moet men de methode weten, waarop die 200 zegelbeelden in elke drukplaat verdiept waren aangebracht. De aanmaak voor deze uitgifte is begonnen met het graveeren van één 5 cts zegel in een klein koperen plaatje. De graveur H. Nusser deed dit heeel fijntjes met de hand. Men had besloten, om verder een voor het postzegeldrukken nieuwe methode toe te passen om deze eene gravure zoo te vermenigvuldigen, dat uiteindelijk een drukplaat van 200 zegels ontstond.
De werkwijze is als volgt. Men hangt de gravure in een koperoplossing, waarin ook nog een stuk koper hangt en geleidt een electrische stroom er door, zoo, dat het koper een positieve en de gravure een negatieve pool gaat vormen. Daardoor beweegt zich fijn verdeeld koper naar de negatieve pool en zet zich daarop af.
Het is interessant om te zien hoe door dit ,,groeien'' een plaatje ontstaat dat het spiegelbeeld is van de gravure waartegen het gegroeid is. De ruwe randen en achterzijde van het nieuwe plaatje (matrijs genaamd) verraden duidelijk de wijze van ontstaan. Maar er is een belangrijker onderscheid tusschen oorspronkelijke gravure en matrijs. De eerste heeft verdiepte lijnen, de tweede heeft lijnen die bovenop het plaatje liggen. De beide plaatjes sluiten a.h.w. in elkaar, zoo nauwkeurig werkt deze methode van ,,groeien'', die galvanoplastiek heet. Interessant is ook dat men in staat is, om na afloop van het groeien de beide plaatjes ongeschonden van elkaar af te halen. Toen men eenmaal een 5 cts matrijs had, werd eerst het waarde cijfer weggeslepen. Dat kon gemakkelijk, de ,,5'' lag immers in de verhoogde lijnen op het plaatje. Nu liet men vijf maal een plaatje tegen de matrijs aangroeien en kreeg zoo vijf plaatjes (patrijzen) met verdiepte lijnen, gelijk aan de gravure. Hierin werden de waardecijfers 10, 15, 20, 25 en 50 bij gegraveerd en toen had men met de oorspronkelijke 5 cts gravure mee, een stel van zes stuks als uitgangspunten voor drukplaten van alle waarden. Om tot de drukplaten te komen werd ook verder de galvanoplastische methode gevolgd: eerst zes matrijzen, van elke matrijs vijftig patrijzen, daarna elk stel van vijftig tot een blok vereenigd, het groeien eenige malen herhaald en ten slotte platen van 200 zegelbeelden verkregen. In totaal vervaardigde men 24 platen, nl. van de 5 en 10 ctsplaten elk zes en van de 15, 20 en 50 cts platen elk drie. Dit eerste stel van 24 voldeed niet aan de eischen, werd afgekeurd, maar --- toch in gebruik genomen omdat men op dat oogenblik niet anders had en met drukken moest beginnen. De zegels die van deze drukplaten afkomstig zijn, noemen we type I.
Men ging nieuwe platen vervaardigen ter vervanging van de afgekeurde. De oorspronkelijke gravure van Nusser behoefde niet meer te worden gebruikt, maar men nam de eerste daarvan gegroeide matrijs. We herinneren ons dat het waardecijfer van de matrijs was weggeslepen. Men liet nu tegen deze matrijs zes nieuwe plaatjes (patrijzen) groeien en graveerde daarin opnieuw de waardecijfers 5, 10, 15, 20, 25, 50.
En hiermede had de drukkerij het onderscheid binnengehaald! Want deze nieuwe, met de hand gegraveerde, waardecijfers verschilden allicht ietwat van het eerste stel. Toen men het tweede stel van 24 drukplaten gereed had, het eerste had afgedankt en het drukken had voortgezet, leverde men zegels die door hun waardecijfers iets afweken van de vroegere: type II was geboren.
Bijna dertig jaar heeft het geduurd eer de verzamelaars de beide typen ontdekten. Ook daarna duurde het nog lang, eer men klaarheid had over het ontstaan er van.
De verzameling van het Postmuseum
brengt deze geschiedenis uitvoerig in beeld met zooveel details, dat de drukgeschiedenis nu geheel vaststaat. Een afdruk van Nussers gravure en 24 proefvellen in zwart van het eerste stel drukplaten geven aan deze uitbeelding een bijzonder karakter.

Nederlandsch Postmuseum

's Gravenhage, maart 1947

 

  
  Voor meer informatie: